De drie biggetjes zaten veilig in het stenen huis. De wolf ging heel hard blazen, maar het huisje van steen kon hij niet omver blazen. ‘Gelukkig!’, riepen de biggetjes, ‘de wolf kan ons niet opeten’. Maar daarin vergisten ze zich. Want de wolf had een heel slim plannetje bedacht: hij klom bovenop het dak van het stenen huis en wilde door de schoorsteen naar beneden klimmen. De biggetjes hoorden voetstappen van de wolf op het dak, ‘stap, stap, stap’. ‘Help!!’ riepen de jongste biggetjes, de wolf gaat ons toch opeten!’. Maar het oudste biggetje was ook het slimste en dapperste. Hij maakte een groot vuur in de kachel. En terwijl de wolf naar beneden zakte in de schoorsteen, kropen de vlammen van het vuur omhoog de schoorsteen in. Eerst verbrandde de wolf z’n staart en toen z’n poten. Toen begon de wolf te schreeuwen ‘ik verbrandt, help!!’. Maar de biggetjes gingen hem niet helpen. De wolf klom zo snel hij kon weer naar boven in de schoorsteen, klom van het dak af en rende het bos is. En de biggetjes hebben de wolf nooit meer gezien en ze leefden nog lang en gelukkig met z’n drieën in het stenen huis.