Heb jij jezelf wel eens goed bekeken? En kijk eens naar een ander! Twee armen en twee benen, een buik en een hoofd. Maar er is nog zoveel meer te zien. Kijk je mee?
Week 1
Kijk eens hoe je lijf er uit ziet. Je kijkt naar jezelf en je kijkt naar een ander. Wat zie je allemaal?
- twee armen
- twee benen
- hoofd
- buik
Print de afbeelding dit is mijn lijf, lamineer hem en plak hem op de buik van Bubo.
Kijk eens naar je armen: je armen zijn verdeeld in twee stukken. Je bovenarm loopt van je schouder naar je elleboog. Je onderarm loopt van je elleboog naar je pols. Je hand zit aan je pols vast en heeft 5 vingers. Probeer eens om de stukken van je arm te bewegen. Ga er maar eens goed voor zitten. Wanneer beweeg je je bovenarm? Wanneer beweeg je je onderarm en wanneer je hand met vingers?
Bedenk zoveel mogelijk bewegingen en beweeg het met elkaar. Wat kun je met je arm veel dingen doen!
Kijk eens naar je benen: je benen zijn ook verdeeld in twee stukken. Je bovenbeen loopt van je buik tot je knie. Je onderbeen loopt van je knie tot je enkel. Je voet zit vast aan je enkel en heeft 5 tenen. Probeer eens om alle stukken van je been te bewegen. Je kunt gaan zitten of gaan staan. Wanneer beweeg je je bovenbeen en wanneer je onderbeen? Wat doe je met je voeten?
Kijk eens naar je hoofd: je hoofd is heel bijzonder! Er is zoveel te zien: ogen, neus, mond, oren en nog veel meer! En wat kun je daar allemaal mee doen?
Kijk eens naar je buik: je buik is heel belangrijk. Want boven je buik zie je op je nek je hoofd. Aan de zijkanten van je buik zitten je armen en onderaan je buik zitten je benen. Je lijf lijkt wel een puzzel! In je buik gebeurt er ook vanalles. Dat kun je niet zien, maar soms kun je het wel horen. Ga maar eens met je oor op de buik van een ander luisteren. Hoor je zijn hart kloppen? Hoor je de buik borrelen van het eten en drinken?
Om al deze onderdelen van het lijf eens goed te bekijken, is het leuk om de kinderen op een vel papier te laten liggen en een omtrek van hen te maken. Ook kun je wanneer de zon schijnt de schaduw van het kind buiten op tegels omtrekken met stoepkrijt.
De kinderen zullen versteld staan van hun grootte en de lengte van hun armen en benen.
Ons lijf is natuurlijk niet kaal en bloot. Er groeit haar op je hoofd, kijk er maar eens goed naar. Welke kleur heeft je haar? Is je haar lang of kort, krult het, of is het stijl?
We hebben kleren aan: een broek of een jurk. Een trui of een blouse. Sokken voor je voeten. Welke kleren draag jij? Laat de kinderen hun kleren benoemen en ook de kleren van de ander. Elk kledingstuk bedekt een deel van je lijf. Waar horen je sokken? Waar hoort je trui?
Kinderen vinden het vaak erg grappig wanneer een kledingstuk 'verkeerd' wordt aangetrokken. Bijvoorbeeld een sok om je hand. Een broek op je hoofd. Laat ze lekker hun gang gaan, plezier verzekerd!
Wat heb je nodig:
- scharen
- stroken papier
- wol
- lijm
- verf en kwasten
- (eventueel) sponsjes
- oude tijdschriften
We beginnen bij het hoofd van onze pop: er mag een mooie bos haar op worden geplakt. De hele jonge kinderen scheuren van de stroken papier kleinere stukjes en plakken dit op het hoofd. De wat grotere kinderen knippen de stroken papier in stukken of knippen draadjes van de bol wol.
Dan komen de kleren aan de beurt: een broek, een trui of een rok met een shirt. Laat de kinderen kiezen waarmee ze de kleren voor hun pop willen maken. Verven of plakken of beide?
Week 2
Aan het einde van je armen zitten je handen. Aan het einde van je benen zitten je voeten. Lijken handen en voeten op elkaar of zijn ze heel verschillend? Wat kan je met je handen allemaal doen? Wat kan je met je voeten allemaal doen?
Elke hand heeft vijf vingers… maar… eigenlijk heeft elke hand vier vingers en één duim. Op die vingers en duim zitten nagels. Voel je nagels eens: ze zijn glad en hard. Elke voet heeft vijf tenen. Wiebel eens met je tenen. Kun je je tenen buigen? Lastig hè? Ook op je tenen zitten nagels, glad en hard.
Neem voor elk kind twee vellen wit A-4 papier. Leg de papieren op de grond en laat de kinderen op de knieën zitten. Laat het kind zijn handen op het papier leggen. Trek de omtrek van de handen. De wat grotere kinderen vinden het heel leuk om dit zelf te doen! Ook jongere kinderen kunnen vaak al een omtrek maken, het is helemaal niet erg wanneer het niet nauwkeurig omgetrokken wordt. Het proberen en leren is ook belangrijk!
Hierna zijn de voeten aan de beurt: laat de kinderen op het tweede vel papier staan en maak een omtrek. De handen en voeten worden vrolijk gekleurd, denk ook aan de nagels! Knip de handen en voeten uit en plak ze op de grote poppen die in week 1 zijn gemaakt.
Je hoofd is heel belangrijk! Want op en in je hoofd zitten je ogen, neus, mond en oren. Je kunt hiermee kijken, ruiken, proeven en horen. Doe je ogen eens dicht: kun je nu nog kijken? Knijp je neus eens dicht: kun je nu nog ruiken? Houd je mond stijf dicht en probeer eens te praten! Doe je handen voor je oren en luister dan eens wat er gezegd wordt. Lastig hè? Zie je hoe belangrijk je ogen, neus, mond en oren zijn?
Toch kun je ook met je oren ‘zien’. Doe je ogen maar eens dicht en luister goed naar de geluiden om je heen. Probeer te raden wie dat geluid maakt. Denk aan de klok, de koelkast, de radio of televisie, de hond of de kat. Je kunt ook met je vingers ‘zien’. Voel maar eens het gezicht van je papa of mama of van je vriendje. Kun je raden wie het is?
Laat de kinderen voor een spiegel zitten of staan en laat ze eens goed naar hun eigen gezicht kijken. Waar zitten je ogen, waar je neus, oren en mond: boven, onder, naast? Teken een ovaal. Print de afbeelding waar de ogen, oren, neus en mond op staan. Laat de kinderen alles mooi inkleuren. Knip alle ‘onderdelen’ uit of laat de kinderen dit doen. Plak ogen, oren, neus en mond op het ovaal.
Wanneer alles klaar is, wordt het gezicht uitgeknipt en op de grote pop uit week 1 geplakt.
We spelen een spel met pittenzakjes. Leg een pittenzakje op je hoofd en probeer een rondje te lopen zonder dat het pittenzakje valt. Leg het pittenzakje op je hand en loop een rondje. Ga zitten en leg het pittenzakje op je voet. Kun je je voet op en neer bewegen zonder dat het zakje eraf valt? Leg het pittenzakje op je knie en wiebel met je knie. Blijft het zakje liggen? Door in een kring te zitten en dit gezamenlijk te doen, wordt het een leuk spel waar de kinderen veel plezier in hebben. Vooral wanneer je het wat spannend vertelt. 'Zullen we nu het pittenzakje op ons....... hoofd leggen!?'
Heb je geen pittenzakjes? Je kunt het eenvoudig maken door van een lap stof vierkantjes te knippen van ongeveer 15 centimeter. Leg twee vierkantjes op elkaar en naai drie zijden hiervan dicht. Keer het binnenste buiten en vul het met droge bonen. Naai vervolgens het zakje dicht.
Week 3
Deze week gaan we kijken hoe lang we zijn. Door in het klein te beginnen, krijgen de kinderen een idee van hoogte en dus ook van lengte. Door blokken te stapelen kun je verschillende hoogtes maken. Door tijdens het bouwen vragen te stellen, leren kinderen begrippen als ‘hoger’, ‘lager’ en ‘even hoog als’.
Print de plattegrondjes voor het bouwen van de torens. Laat de kinderen om de beurt een vakje kiezen waarop ze willen bouwen. De cijfers in de vakken lopen van 1 tot 5 op de ene plattegrond. Op de andere plattegrond zie je in plaats van cijfers het aantal gezichtjes dat overeen moet stemmen met het aantal te bouwen blokjes.
'Groter dan' en 'kleiner dan' en 'even groot als'. We lopen door de kamer en bekijken en benoemen alle dingen die groter zijn dan wij. De boekenkast, de servieskast, de deur, enzovoort. Loop ook eens naar buiten en bekijk grote bomen of hoge gebouwen. Allemaal groter dan wij.
Als je naar beneden moet kijken om iets te zien, is dat kleiner dan jij. De baby die over de grond kruipt, de speelgoedautootjes, enzovoort. Het wordt misschien wat lastiger om iets of iemand te vinden die even groot is als jij. Misschien je vriendje of vriendinnetje? De zitbank of de eetkamerstoel? Ga maar eens kijken en praat er met elkaar over.
Knip lange stroken papier en plak deze stroken in de lengte aan elkaar. Laat een kind op de grond liggen en een ander kind een strook papier ernaast leggen. De onderkant van de strook moet gelijk zijn aan de voeten van het kind. De bovenkant van de strook wordt op maat geknipt ter hoogte van de bovenkant van het hoofd van het kind.
De lengte van het kind komt nu overeen met de lengte van de strook. Doe dit voor elk kind. Hierna wordt op de strook het aantal centimeters geschreven. Een kind zal nog weinig begrip hebben van 80, 90 of 95 centimeter. Maar dat 1, 2, of 3 minder is dan 10, 20 of 100 centimeter, daar kunnen ze zich wel een beeld bij vormen. Bovendien vinden ze het reuze interessant om te zeggen ‘ik ben 95!’
Om de ‘groeimeter’ te versieren, kun je van elk kind een foto maken. Print deze foto, knip hem uit en plak hem bovenaan de strook papier.
Zoek wat speelgoed bij elkaar en leg dat op een groot bord. Laat de kinderen er in een kring omheen zitten. Om de beurt pakken de kinderen een stuk speelgoed van het bord en zetten het voor zich neer. In de volgende ronde wordt het speelgoed op volgorde van grootte gezet.
Draai het spel eens om: sorteer het speelgoed van klein naar groot. En is er misschien speelgoed dat even groot is?
Week 4
Dit ben ik, maar wie ben jij? We kijken niet alleen naar elkaar maar ook naar de mensen en dieren om ons heen. Iedereen ziet er anders uit. Niemand is hetzelfde. Wie zou jij willen zijn? Misschien wil je een sterke leeuw zijn. Of ben je liever een zacht konijntje? Wil je net zo groot zijn als je papa? Of wil je een de koning of koningin zijn?
De kameleon wilde ook heel graag iemand anders zijn. Hij vond zichzelf niet zo mooi en sterk en knap. Dit is het verhaal van de kakelbonte kameleon, geschreven door Erik Carle. Hij verandert om de haverklap in een ander dier, totdat hij honger krijgt en niet meer in staat blijkt te zijn vliegjes te vangen om op te eten. Zijn laatste wens is daarom: was ik maar weer een gewone kameleon! Kijk hier voor een filmpje van de kakelbonte kameleon.
We spelen het verhaal na op het Bubobord. De afbeeldingen worden nagetekend, gelamineerd, uitgeknipt en voorzien van een klittenbandje op de achterkant. Laat de kinderen er eerst mee puzzelen. Waar hoort een gewei en waar een slurf? Waar zit een staart en waar de vleugels? Vertel vervolgens het verhaal van de kameleon of laat de kinderen het vertellen.
Nodig:
- maskers
- verf en kwasten
- kleurpotloden
- schaar
- elastiek
Print het krokodillenmasker op stevig papier. Laat de kinderen het kleuren of verven. Leg de verschillende kleurtjes op de tafel en benoem de kleur. Bijvoorbeeld: 'Zullen we de neus rood kleuren?' of 'Welke kleur geef jij de snuit?'. Het masker kan eventueel ook nog versierd worden met veertjes, wol of stukjes stof. Kijk voor het kameleonmasker hier. Bekijk per kind waar de ogen zitten en knip daar gaatjes in het masker. Of kijk voor andere dierenmaskers hier.
Week 5
Een variatie op het thema ‘Dit ben ik’ is ‘Waar ben ik?’.
Je kunt je verstoppen onder de tafel of achter de gordijnen. Als je in het bos loopt of in het park, kun je je misschien wel verstoppen achter de bomen. Praat met de kinderen over verstopplekken. Hoe kun je iemand vinden? Roep je zijn naam? Of roep je ‘Waar ben je?’
Sommige dieren kunnen zich enorm goed verstoppen. Een konijn kruipt in zijn hol onder de grond. Een egel verstopt zich tussen de blaadjes.
Er zijn ook dieren die zich camoufleren. Dan zie je ze bijna niet meer omdat ze er hetzelfde uitzien als hun omgeving. Denk maar eens aan de kameleon.
Behalve goed kijken, is goed luisteren ook belangrijk. Als je een geluid hoort achter het gordijn of onder de tafel, dan weet je dat daar iemand verstopt zit. Nog moeilijker wordt het wanneer je je ogen dicht doet en dan moet gaan zoeken.
Laat de kinderen even in de gang wachten of heel goed hun ogen dicht doen. Ondertussen verstop je een eierwekker. Maak het niet te moeilijk. Roep de kinderen weer terug en laat ze heel stil en geconcentreerd luisteren naar het getik van de eierwekker. Wie vindt hem het eerst?
Op en aan je hoofd zitten je oren, ogen, neus en mond. Hiermee kun je horen, kijken, ruiken en proeven. Maar wist je dat je ook kunt voelen? Doe je ogen eens dicht en voel eens aan je haar. Is dat lekker zacht? Laat een ander de ogen dicht doen en geef hem een stuk speelgoed. Laat hem raden wat hij in zijn handen heeft.
Voelen is heel bijzonder, maar ook wel lastig. Voelen doe je met je vingers. Je moet goed nadenken voor je kunt raden wat je voelt.
Neem een schoenendoos. Knip uit de lange zijde drie cirkels. Plak achter de cirkels, dus in de schoenendoos, stukjes stof. Hierdoor kun je niet zien wat er in de schoenendoos zit.
Verdeel de doos in drie gedeelten, zodat er achter elk gat een ruimte zit. Stop in elk van deze holletjes een speelgoedje. Het kind doet zijn ogen dicht en voelt wat er in het hol zit. Je zult zien dat kinderen in eerste instantie willen kijken wat er verstopt zit. Probeer toch om hen niet te laten kijken, maar te laten voelen.